34. De Stakenborch's en de reis naar het Heilige Land

door Mr. C.H.Hanegraaff  (1977)
 
Omdat Hendrik van Stakenborch (1292-1359) zijn reis naar het Heilige Land met goed gevolg heeft gedaan volgen na 1343 zijn beide broers, Willem en Matheus. Hun reis heeft echter een minder gunstig verloop. Zij zijn naar het Heilige Land vertrokken, maar wat daar nu precies gebeurd is valt uit de stukken niet met zekerheid vast te stellen. Maar tegen de achtergrond van bekende historische feiten is het misschien wel te reconstrueren.
Het Heilige Land is het land waar het oude- en Nieuwe Testament zich afspelen. Deze plaatsen zijn dus allereerst Jeruzalem met Hebron en Bethlehem en het land Galilea met Nazareth en Caper-Naum.
Aleppo behoort daar niet toe. Het ligt ver buiten dit Land en behoort tot Syrië en het is een historisch oud station op de karavaanweg van uit het Oosten naar Palestina en Egypte.

Voordat de beide broers, Willem en Matheus, in het Heilige Land aankwamen was in 1292 de stad Akko of St. Jean d’Accre voor de tweede maal gevallen en wanneer 1300 aanbreekt is er geen enkele Christenvestiging meer op het vaste land.
Op Cyprus zijn dan nog Fransen, want in 1192 heeft Richard Leeuwenhart dit eiland, dat hij op de Griekse vorst veroverd had, aan Guy de Lusignan gegeven als vergoeding voor het verlies van zijn Koninkrijk Jeruzalem. De fransen zullen daar blijven totdat Cyprus door de Venetianen in 1489 wordt veroverd. In 1292 hebben de Tempeliers de stad Akko hardnekkig verdedigd en daardoor aan de Hospitaalridders en de ridders der Duitse Orde en anderen gelegenheid gegeven om veilig weg te komen vóór de inname. De Hospitaalridders gaan dan eveneens naar Cyprus, maar enige jaren later veroveren zij Rhodos en blijven daar tot in 1522 de Turken dat eiland veroveren. Karel V geeft hun dan Malta.
Wanneer Willem en zijn broer Matheus, waarschijnlijk in het voorjaar van 1345, aankomen is de enige goede haven voor het land Galilea, Akko, grondig verwoest en onbruikbaar. Dat zal zo enige eeuwen blijven. De stemming in het land is zeer antichristen, bijna iedere Christen is verdacht en een vijand en zelfs Genuezen hebben er geen voet aan de grond.
De enige die er getolereerd worden zijn de Venetianen en die hebben dan ook inderdaad goede handelsbetrekkingen, zelfs met de turken in het binnenland. De Venetianen brengen Europa de suiker uit die streek en specerijen uit het Verre Oosten, die zij onder andere in Aleppo met de daar wonende handelslieden, veelal Joden, ruilen. Zij zijn de enige Christen die zich vrijelijk temidden van de Turken kunnen bewegen. H.G.Wells in zijn “Outline of History” geeft op een kaartje hun handelswegen in het Middellandse Zeegebied. Van Venetië
loopt een weg via Cyprus naar Alexandrette en Anthiochië (het huidige Turkse Antakia) en vandaar over land naar Aleppo. Een tweede weg via Cyprus rechtstreeks naar Beiroet en een derde naar het Alexandrië in Egypte. De weg naar Beiroet zal niet in aanmerking zijn gekomen, want om vandaar uit naar het land Galilea te kunnen komen, moet men eerst het onherbergzame Libanon en het Anti-Libanon gebergte over en Alexandrië was helemaal de muil van de leeuw. De meest geschikte weg lijkt om eerst naar Aleppo te gaan en dan de grote en oude karavaanweg te volgen van Aleppo via Homs naar Damascus. Deze loopt ten oosten van het gebergte en is een meer begaanbare weg in die tijd, omdat alle karavanen naar Egypte en Palestina deze volgen.
Zij zullen dus hoogstwaarschijnlijk via de Rijn en de Alpen gereisd zijn, richting Milaan en door de Po-vlakte naar Venetië. Daar zullen zij scheep zijn gegaan op een handelsschip via Cyprus naar Alexandrette of Anthiochië en dan met een handelsmissie meegereisd tot Aleppo.
Aleppo ligt in de noord/oost hoek van Syrië en zij kwamen er alleen maar omdat de reismogelijkheden richting Jeruzalem of het land van Galilea vandaar af gemakkelijker of veiliger waren. Maar in Aleppo waren zij verder op zich zelf aangewezen en moesten dus zelf maar trachten een reisgelegenheid te krijgen naar Damascus, om vandaar westelijk het Land van Galilea in te trekken of verder te reizen via Amman (het vroegere Philadelphia) naar Jericho, waar de weg naar Jeruzalem westelijk afbuigt.
Maar het ziet er naar uit dat het al in Aleppo misliep. De sommen die moesten worden overgemaakt zijn zo hoog, dat dat alleen maar kan duiden op losgeld en ik vermoed dat hun verblijf in Aleppo onvrijwillig was en dat zij het Heilige Land niet eens gezien hebben.
Al spoedig tijdens hun pogingen gezelschap te vinden zullen de Turken uitgevonden hebben dat zij geen Venetianen waren maar andere Christenen. Misschien werden zij er van verdacht spionnen voor een nieuwe Kruistocht te zijn of zij werden aangezien voor Franken of ridders van de Teutoonse Orde, die beiden toen ter plaatse zeer gehaat waren.
Ik vermoed dat zij al gauw gevangen werden gemaakt en dan duurt het een hele tijd voor zij weer vrij zijn.
Uit de kwitantie, waarin broer Hendrik, zich noemende meester van Postel, verklaart een aantal goederen, voorwerpen, waaronder twee verzegelde kisten met kostbaarheden, rechten en inkomsten van zijn broer Willem onder zijn berusting te hebben genomen, waarvoor hij 100 Goud Gulden per jaar zal betalen, kan worden afgeleid dat de broers in ieder geval van plan waren langere tijd weg te blijven en dat zij na 10 mei 1343 vertrokken moeten zijn. Gezien de lengte van deze reis en de duur, mede rekening houdende met het jaargetijde, zullen zij waarschijnlijk in het voorjaar 1345 in Aleppo zijn aangekomen, zo nog niet later.
Wanneer de beide broers dus zijn vastgenomen begint het. Eerst moet contact worden gezocht met personen of instellingen die bereid zijn hun bemiddeling te verlenen. Dan moet onderhandeld worden over de omvang van de losprijs. Dat duurt een hele tijd, want het Midden-Oosten heeft nooit haast en zeker niet in dit soort gevallen, want hoe langer de ongezonde gevangenschap duurt hoe hoger de losprijs wordt die men moet betalen.
Dan moet contact gezocht worden met de familie thuis en die moet zien het geld in de gewenste vorm bijeen te brengen. Er wordt alleen maar goudgeld aangenomen. Het bankwezen staat nog in de kinderschoenen en het duurt dus ook weer een tijd voor geld is vrijgemaakt en gewisseld.
Daartoe werden dus de goederen van Willem door zijn broer Hendrik te Diest beleend en het zal waarschijnlijk voor Magdalena moeilijk zijn geweest, tenzij juist in die tijd haar schoonmoeder Margaretha zal zijn overleden en de erfenis die zij aan haar jongste zoon Matheus naliet, direct voor dit losgeld beleend kon worden.
Er moet bovendien meer worden vrijgemaakt dan alleen maar het bedrag dat gevraagd wordt, want op de weg naar Aleppo blijft overal in de zakken van de tussenpersonen geld achter.
Zo kunnen er gemakkelijk een vijftal jaren over heen gaan vanaf het moment van gevangenneming tot het geld is uitbetaald ter plaatse.
De beide broers zijn ook zo jong niet meer, Willem is in januari of februari 1292 geboren (gedoopt op 12-02-1292) en Matheus was een paar jaar jonger. De gevangenschap bij Mohammedanen is zwaar en Matheus zal daar zijn gestorven of direct na thuiskomst.
Willem sterft vóór december 1370